De roman gaat over het klonen van mensen, dokter Hoppe heeft uit zijn eigen cellen zijn drie zonen geschapen. Hij heeft hen genoemd naar de aartsengelen Michael, Gabriel en Rafael. Hij is de engelenmaker, omdat hij de strijd aan gaat met God. Hij vergelijkt god ook wel met het kwaad.
Het gaat er in deze roman dan ook over de strijd tussen goed en kwaad in de wereld. Victor Hoppe groeit op in een gesticht, waar hij voor een debiel word uitgemaakt. Hij verwijt dat allemaal aan god. De enige persoon die nog enigszins om hem geeft is de jonge novice Marthe. Hoppe is vast besloten wraak te nemen op God.
Na zijn middelbare schooltijd kan hij uit drie studies kiezen, hij grijpt eindelijk zijn kans om levens te gaan creëren en kiest dan ook voor embryologie.
Als hij na zijn eerste geslaagde experiment waarbij muizen kloont, het compliment krijgt dat hij god het nakijken heeft gegeven ontstaat het plan om mensen te gaan klonen. Hij wil op deze manier de strijd aangaan met god. Hij verliest de strijd echter, want god laat enkele experiment van hem mislukken. Hoppe maakt menselijke fouten die hem tot waanzin drijven. Hij voelt zich steeds meer als een echte jezus die verlaten is door zijn vader (god) en besluit zichzelf te kruisigen.
Een ander belangrijk onderwerp in deze roman is het aspect van de medische wetenschap die gaat over wat wel ethische verantwoord is en wat niet. Het boek gaat over waar de grens nou eigenlijk ligt. Hoppe gaat duidelijk de grens over met zijn experimenten. Hij gaat experimenten aan die hij ethisch gezien nog niet aan zou mogen gaan.
woensdag 11 maart 2015
Kleeren maken de vrouw
voeg oefenrecensie in
Recensie 1:
Recensie 1:
Recensie reformatorisch dagblad:
Schrijver
Haasse, Hella S.
Titel
Kleren maken de vrouw
Jaar van uitgave
2013
Bron
Reformatorisch Dagblad
Publicatiedatum
28-08-2013
Recensent
Marie Verheij
Recensietitel
Haasse, ook voor refomeiden
Taal
Nederlands
Een jaar voor het boek dat haar beroemd maakte ("Oeroeg",1948), publiceerde Hella S. Haasse haar prozadebuut "Kleren maken de vrouw'.' Nu is het in een herdruk verschenen.
In de Amsterdamse Studio Alexander volgt de 21-jarige Reina van Holten dankzij de toelage van een rijke dame een opleiding tot modeontwerpster. Reina verloor jong haar ouders en woont samen met haar vriendin Abbie. De twee zijn aan elkaar verknocht. Reina is de Mariafiguur, Abbie de Martha.
Op school krijgt Reina te maken met de uitgesproken Tine, de wan-kelmoedige Mary en de jaloerse Harriët, uit het betere milieu afkomstig en begenadigd met een speciaal tekentalent. Harriët ziet de creatieve Reina als een rivale. Ze verscheurt stiekem een tekening van haar. Tegen alle adviezen in besluit de kordate Reina te gaan praten met Harriët, die tot inkeer komt.
De plot is de frictie tussen Reina en Harriët, waarbij niet Reina als hoofdpersonage de grootste ontwikkeling doormaakt, maar juist Harriët. Een thema in de roman is de rol van de vrouw.
Haasse schreef dit boek net na de Tweede Wereldoorlog. Het was in die tijd zeker niet vanzelfsprekend dat meisjes op zichzelf gingen wonen of een carrière ambieerden dan wel een opleiding of studie volgden. Haasse laat Reina echter het moderne standpunt huldigen dat vrouwen zichzelf moeten kunnen bedruipen en dat het niet gezond is als ze op de zak van hun man teren.
Of ze wil of niet, Reina is onder de indruk van de charmante rechtenstudent Roel Staalman, die plagend stelt dat de man kostwinner hoort te zijn en dat meisjes die met hart en ziel studeren altijd onaantrekkelijk zijn. Reina bestrijdt dat: „Je wilt toch niet beweren, Roel, dat jij nog altijd zulke archaïsche theorieën aanhangt? Dat je zo belachelijk ouderwets bent dat je vindt dat een meisje alleen maar 'n soort ornament is, een leuk speelgoed of zoiets?"
Aan het eind spreekt niet Reina maar vriendin Tine onvervaard: „Werk is altijd belangrijk. (...) Je moet 't tenslotte zelf doen - je moet er voor werken, voor vechten. Je krijgt geen roem of succes cadeau -je kan 't alleen maar maken door aan te pakken." Waarop Reina beaamt: „Eer en roem moet je verdienen, op je eigen manier en in je eigen vak. Neem je naald en draad en ga naar huis en begin aan je werk."
"Kleren maken de vrouw" is een geestige en zuivere jongedamesroman die associaties oproept met (de vooroorlogse) Joop ter Heul en "Een zomerzotheid" van Cissy van Marxveld. Eind goed, al goed: Abbie raakt verloofd, Reina wil eerst haar idealen verwezenlijken en dan misschien trouwen met Roel Staalman, Harriët vindt haar weg, net als Tine.
De jonge Haasse struikelt over valkuilen van veel beginnende schrijvers: merkwaardige perspectiefwisselingen terwijl alles maar dan ook alles wordt uitgelegd. Als de schrijfster zich aan het grote advies van Tim Krabbé had gehouden om te schrappen, was het boek verbeterd.
Dit laat onverlet dat het gewoon een vlot verhaal is dat je met een glimlach leest. Al met al een leuk boek voor meiden van nu, refomeiden incluis. Niets lukt zomaar en niets gaat vanzelf. Als je echt iets wilt bereiken, moet je ervoor werken, punt uit.
Verwacht in het boek van Haasse niet iets over God, kerk en religie te vinden, daarvoor moet je bij Amerikaanse romancières zijn. Tot schrale troost mag dienen dat op bladzijde 7 staat vermeld dat
Recensie 2
Recensie trouw:
Schrijver
Haasse, Hella S.
Titel
Kleren maken de vrouw
Jaar van uitgave
2013
Bron
Trouw
Publicatiedatum
23-02-2013
Recensent
Jann Ruyters
Recensietitel
Wat vond Haasse hier zelf van?
Taal
Nederlands
De dood betekent niet per se het einde van de productie van een schrijver, tegenwoordig is het eerder een impuls tot de uitgave van nieuw werk. Van J. Bernlef verscheen onlangs 'Onbewaakt ogenblik', en er is nog een boek in aantocht. Van Gerrit Komrij verschenen sinds zijn overlijden al drie nieuwe titels. Uitgeverij Querido bracht van Hella Haasse de verhalenbundel 'Maanlicht' uit en nu zelfs een nieuwe roman: 'Kleren maken de vrouw'.
Deze nieuwe roman is wel een speciaal geval. Haasse schreef het boek al in 1947, een jaar voor haar officiële debuut 'Oeroeg'. De in opdracht geschreven roman maakte deel uit van een door uitgever Allert de Lange samengestelde 'carrièrereeks'. Die kende verder titels als 'Gastheer in het groot', 'Tussen ringen en rekken' en 'Spanning op spoor elf' van onbekende schrijvers als G. Werkman, Gerda Siemer en J.I. Dorgelo. Haasse's officiële bibliografie vermeldde het boek altijd wel, maar in interviews en artikelen over haar werk bleef het onbesproken. Na die eerste uitgave werd het nooit meer herdrukt. Nu dus alsnog, met een frisse nostalgische cover, maar jammer genoeg zonder de in de officiële bibliografie vermelde tien modetekeningen van ene Jetty Olivier.
Wie, afgaande op het plaatje voorop van de elegant geklede dame met roze hoed, hoopt op sappige chicklit avant la lettre van onze 'grande dame in de literatuur' komt bedrogen uit. 'Kleren maken de vrouw' ademt onmiskenbaar de geest van Cissy van Marxveldt, de schrijfster die in die jaren de toon zette in meisjesboekenland, maar Haasse's 'Joop ter Heul' is geen rebels fuifnummer met vrolijke vriendinnenclub. Heldin Reina van Holten is een vroeg wees geworden serieuze jongedame die uitmunt in modetekenen en daar graag haar beroep van wil maken. Een lezer is Reina ook. Ze heeft Van Marxveldts 'Rekel' op de boekenplank staan, naast 'Le Rouge et le Noir', 'Murder on the Orient Express', de verzen van Leopold en de Bijbel. Voorwaar een postmoderne verzameling, maar van een duiding van deze selectie komt het helaas niet.
Het boek wordt bevolkt door meisjes die 'jasses' 'beeldig' 'enig' en 'reuze' zeggen, die 'proesten', en in een auto in het midden gaan zitten 'om de ruimte aan weerszijden te savoureren'. Ze geven elkaar 'een steek onder water' en klagen over een saaie borduurklus. Het zijn andere tijden, niet alleen in spreekstijl maar ook in normen, waarden en omgangsvormen, zoals blijkt uit de brave reserves van Reina ten opzichte van de lange rechtenstudent Roel die zich te vrijmoedig naar haar zin aan haar opdringt. Reina gaat Roel pas waarderen hij 'het stadium van oppervlakkig verliefd gedoe' achter zich laat. De educatieve en emancipatoire opzet van de roman schuilt in de langere beschouwingen over modetekenen en het opzetten van je eigen bedrijf. Het kleine drama komt van de krengerige medestudente Harriet die vals, verwend en leugenachtig is maar uiteindelijk vooral eenzaam en ongelukkig, en na een paar genereuze schouderklopjes direct bereid tot inkeer. Haasse's eigen stem herken je nog het meest in een paar beschrijvende passages wanneer Reina een ontdekkingstocht maakt op het landgoed van een bevriende oude dame waar 'vliegen gonzen tussen de kamperfoeliestruiken'. Daar duikt even de diepere emotionaliteit op van het een jaar later gepubliceerde 'Oeroeg'.
Meer dan een oefenboek, amusant om haar zomerzotheidnostalgie, is dit niet, maar wat vooral mist in deze uitgave is Haasse's verhaal erachter. Hoe zag haar eigen leven eruit in die jaren? Hoe zag ze zelf mode, vriendinnen, mannen, meisjesboeken? Hoe keek ze achteraf naar deze roman? Hopelijk brengt een biograaf uitkomst.
Fabriekskinderen
De arme familie Zwart leeft in een bouwvallig huis in Leiden. De drie kinderen Evert, Sander en Saartje staan elke ochtend vroeg op om te gaan werken in de Wolfabriek in Leiden. Een van de kinderen valt onderweg in slaap op de stoep. Een man vind hem en neemt hem naar huis. Als hij hoort van de armoede in de familie van het kind is hij helemaal verbaasd. Diezelfde avond overlijd zijn zusje, doordat zij ziek is geworden door de slechte omstandigheden in de fabriek.
Er zijn verscheidene personages in dit verhaal, ze worden echter niet uitgebreid besproken.
Als eerste is er natuurlijk Familie Zwart. De familie bestaat uit 5 kinderen en de ouders. De kinderen werken voor het geld. Het oudste kind heet Evert, hij is 13 jaar oud en werkt elke dag in de fabriek. Daarna is er Sander, hij is 12 jaar oud en werkt ook in de fabriek. Als laatste is er nog Saartje, zij is 11 jaar oud en overlijd door de slechte omstandigheden in de fabriek. Daarnaast is er ook nog een jonge dochter van vier en een baby van een paar maanden oud.
Naast de familie speelt ook Willem baron van Hogenstad een belangrijke rol. Hij is een jurist aan de Leidsche Academie. Hij vind Sander op straat en neemt hem mee naar huis om hem te verzorgen. Hieruit blijkt wel dat het een zorgzame man is met het hart op de goede plaats.
Het boek is aan het eind van de Romantiek geschreven, maar bevat geen duidelijke kenmerken van deze periode.
Donkere kamer van Damokles
De schrijver, Willem Frederik Hermans.
Willem Frederik Hermans is een Nederlands prozaschrijver geboren te Amsterdam. Hermans wordt wel gezien als een van de ‘Grote Drie’ in onze literatuur, naast Mulisch en Reve. Opvallend is dat Hermans niet in te delen valt bij een bepaalde stroming. Hij was in zijn leven en werk een individualist, voor wie geen middenweg bestond en die niet zelden de confrontatie opzocht.
Hermans ging na het gymnasium fysische geografie studeren aan de universiteit van Amsterdam. Hij slaagde in 1955 cum laude en was van 1958-1973 lector in Groningen.
In 1973 verliet hij Nederland enigszins verbitterd, door gebeurtenissen in Groningen. Hij ging naar Parijs en vestigde zich daar als schrijver.
Daar schreef hij een aantal boeken over de gebeurtenissen in Groningen.
In de jaren vijftig begon Hermans met het schrijven van romans over de tweede wereldoorlog. Voorbeelden hiervan zijn Conserve (1947) en De tranen der acacia’s (1949). In het laatste boek zag men een door de oorlog getekende generatie, zonder hoop, geloof en idealen. De hoofdpersonen bedriegen elkaar en zijn wanhopig. Bovendien liet Hermans in het boek zien dat het Nederlands verzet tegen de Duitsers niet altijd even heldhaftig was. Het verzet bestaat in De tranen der acacia’suit een zootje ongeregeld: leugenaars.
Hermans was een pessimist: de mens heeft simpelweg niet genoeg middelen tot zijn beschikking om zijn bestaan te begrijpen. Dit thema komt sterk naar voren in Het sadistisch universum (1964), maar ook in romans als De tranen der acacia’s (1949) en De donkere kamer van Damocles (1958). Hij leidt een leven waarin veel mislukking voorkomen door de confrontatie tussen zijn eigen wereldbeeld en de wereld zoals die zich voordoet aan de mens. Volgens Hermans zijn er geen waarheden en valt er weinig zinnigs over het leven te zeggen. Het leven is hard en willekeurig. Goed willen doen in deze wereld heeft volgens Hermans weinig zin. De exacte wetenschap en de logica zijn waren voor Hermans een positief uitgangspunt.
http://www.literatuurgeschiedenis.nl/lg/20ste/auteurs/lg20027.html
http://www.antiqbook.info/nl/verzamelen/literatuur/hermans.phtml
Toelichting over het thema: Goed en fout.
In de donkere kamer van Damocles komen de begrippen goed en fout ook terug. Osewoudt word gezien als een landverrader (fout), maar hij zat juist in het verzet. De enige manier om dit te bewijzen is Dorbeck, maar die is spoorloos verdwenen.
Bronnen:
http://www.rug.nl/education/scholierenacademie/scholieren/profielwerkstuk/alfasteunpunt/subjects/onderwerpen/geschiedenis
http://nl.wikipedia.org/wiki/Goed_en_fout_in_de_Tweede_Wereldoorlog
De donkere kamer verwijst naar de kamer waarin de foto’s worden ontwikkeld. Het kan ook zijn dat met de donkere kamer een gevangeniscel wordt bedoeld.
Damocles was in de Griekse oudheid een hoveling van de tiran Dionysius. Damocles was een opschepper en vertelde Dionysius hoe jaloers iedereen wel niet op hem was. Dionysius bood Damocles op een dag een banket aan in zijn paleis. Eerst vond Damocles het fijn om een luxe leventje te leiden, maar toen merkte hij dat Dionysius boven zijn hoofd een zwaard aan paardenhaar had opgehangen. Dit was om het gevaar te laten zien, waardoor iemand die gelukkig en machtig is door bedreigd word.
In het boek is Dorbeck de dreiging. Doordat osewoudt hem heeft ontmoet is hij dingen gaan doen die hij voor de ontmoeting met Dorbeck nooit gedaan zou hebben. Door Dorbeck beland Osewoudt in de cel, want hij is de enige die zijn onschuld kan bewijzen maar hij is spoorloos verdwenen. Een gevangeniscel is een donkere kamer en in die gevangeniscel zou eigenlijk Dorbeck moeten zitten. Vandaar de naam De Donkere Kamer van Damocles.
Wanneer je in het boek begint merk je gelijk dat Hermans een negatief beeld van Osewoudt schetst. Osewoudt is lelijk, heeft geen gezichtshaar, klein en getrouwd met zijn afgrijselijke zevenjaar oudere nicht en zijn moeder heeft zijn vader vermoord. Zijn leven staat eigenlijk al vast, hij werkt in de sigarenwinkel van zijn vader, zorgt voor zijn mentaal zieke moeder en heeft een vrouw. Wanneer de oorlog uitbreekt verdwijnt het negatieve zelfbeeld door een Engelse officier, genaamd Dorbeck. Dorbeck is de verbeterde versie van Osewoudt. Door de opdrachten die Osewoudt van af dat moment krijgt van Dorbeck, word hij een heel ander persoon.
Willem Frederik Hermans is een Nederlands prozaschrijver geboren te Amsterdam. Hermans wordt wel gezien als een van de ‘Grote Drie’ in onze literatuur, naast Mulisch en Reve. Opvallend is dat Hermans niet in te delen valt bij een bepaalde stroming. Hij was in zijn leven en werk een individualist, voor wie geen middenweg bestond en die niet zelden de confrontatie opzocht.
Hermans groeide op in een onderwijzersgezin. Tijdens zijn jeugd vertelde zijn vader hem dat hij niks kon en dat hij een voorbeeld moest nemen aan zijn zus, daarom had hij een hekel aan haar.
Tijdens de inval van de Duitsers in mei 1940, pleegde zijn zus en neef (zij waren getrouwd) zelfmoord. Ondanks de hekel die Hermans aan zijn zus had was dit een grote schok voor hem.
Deze gebeurtenissen kun je terug vinden in zijn boeken. In verscheidene boeken worden deze gebeurtenissen beschreven. Bijvoorbeeld in de Kamer van Damokles hier heeft de hoofdpersoon ook een relatie met een familielid, namelijk zijn nicht.
Hermans ging na het gymnasium fysische geografie studeren aan de universiteit van Amsterdam. Hij slaagde in 1955 cum laude en was van 1958-1973 lector in Groningen.
In 1973 verliet hij Nederland enigszins verbitterd, door gebeurtenissen in Groningen. Hij ging naar Parijs en vestigde zich daar als schrijver.
Daar schreef hij een aantal boeken over de gebeurtenissen in Groningen.
In de jaren vijftig begon Hermans met het schrijven van romans over de tweede wereldoorlog. Voorbeelden hiervan zijn Conserve (1947) en De tranen der acacia’s (1949). In het laatste boek zag men een door de oorlog getekende generatie, zonder hoop, geloof en idealen. De hoofdpersonen bedriegen elkaar en zijn wanhopig. Bovendien liet Hermans in het boek zien dat het Nederlands verzet tegen de Duitsers niet altijd even heldhaftig was. Het verzet bestaat in De tranen der acacia’suit een zootje ongeregeld: leugenaars.
Hermans was een pessimist: de mens heeft simpelweg niet genoeg middelen tot zijn beschikking om zijn bestaan te begrijpen. Dit thema komt sterk naar voren in Het sadistisch universum (1964), maar ook in romans als De tranen der acacia’s (1949) en De donkere kamer van Damocles (1958). Hij leidt een leven waarin veel mislukking voorkomen door de confrontatie tussen zijn eigen wereldbeeld en de wereld zoals die zich voordoet aan de mens. Volgens Hermans zijn er geen waarheden en valt er weinig zinnigs over het leven te zeggen. Het leven is hard en willekeurig. Goed willen doen in deze wereld heeft volgens Hermans weinig zin. De exacte wetenschap en de logica zijn waren voor Hermans een positief uitgangspunt.
Hermans overleed in april 1988. Na zijn dood is het Willen Frederik Hermans instituut (WFHI) opgericht. Dit instituut is gevestigd in de Koninklijke Nationale Bibliotheek in ‘s-Gravenhage. De erven van Hermans zijn een van de sponsoren.
Bronnen:
http://www.literatuurgeschiedenis.nl/lg/20ste/auteurs/lg20027.html
http://www.antiqbook.info/nl/verzamelen/literatuur/hermans.phtml
Serie foto’s.
Toelichting over het thema: Goed en fout.
Het boek speelt zich af in de Tweede Wereldoorlog, in deze periode waren goed en fout belangrijke begrippen. De begrippenwerden gebruikt om onderscheid aan te brengen tussen diegene die zich in de jaren 1940-1945 verzetten tegen de Duitsers, en diegenen die met de Duitsers samenwerkten.
Tijdens de bezetting werden de begrippen goed en fout gebruikt in de illegale pers, maar ook de nazipropaganda gebruikte de begrippen. Bijvoorbeeld op posters met de tekst ‘Wie is de goede Nederlander?’.
Na de Tweede Wereldoorlog werden de mensen die in het verzet zaten, en dan vooral diegenen die gewapend verzet hadden gepleegd of die joden en onderduikers hadden geholpen, gemarkeerd als goed. De mensen die de Duitsers hadden geholpen, in het bijzonder leden van de NSB en de Nederlandse SS, werden terzijde gezet onder de verzamelnaam fout.
Vlak na de Tweede Wereldoorlog werd er een begin gemaakt met de geschiedschrijving van de oorlog. Het was de taak van Dr. Lou de Jong. Hij schreef het uit veertien delen bestaande Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Het beeld dat Lou de Jong hierin schetst van de bezettingsjaren is erg zwart-wit: de Nederlanders waren of goed of fout in de oorlog. Van enige nuance was geen sprake.
Pas sinds kort is er aandacht gekomen voor een meer genuanceerde kijk op de Nederlanders tijdens de oorlog. Chris van der Heijden schreef het boek Grijs verleden. Hierin word duidelijk gemaakt dat het zwart-wit beeld van Dr. Lou de Jong wel bestond, maar dat het uitzonderlijk was. De meeste Nederlanders leefde tussen zwart en wit in.
In de donkere kamer van Damocles komen de begrippen goed en fout ook terug. Osewoudt word gezien als een landverrader (fout), maar hij zat juist in het verzet. De enige manier om dit te bewijzen is Dorbeck, maar die is spoorloos verdwenen.
Bronnen:
http://www.rug.nl/education/scholierenacademie/scholieren/profielwerkstuk/alfasteunpunt/subjects/onderwerpen/geschiedenis
http://nl.wikipedia.org/wiki/Goed_en_fout_in_de_Tweede_Wereldoorlog
Motto van filosoof Ludwig Wittgenstein op pagina 319:
'Ik kan hem zoeken als hij er niet is, maar hem niet ophangen als hij er niet is.
Men zou kunnen willen zeggen: "Dan moet hij er toch ook zijn als ik hem zoek."
- Dan moet hij er ook zijn als ik hem niet vind, en ook als hij helemaal niet bestaat.'
Het motto gaat over Dorbeck. Osewoudt word gezien als landverrader en de enige die zijn onschuld kan bewijzen is Dorbeck, maar hij is spoorloos verdwenen. Alle getuigen die er zijn getuigen tegen hem, doordat Osewoudt veel op Dorbeck lijkt. Het enige waarmee Osewoudt nog kan bewijzen dat Dorbeck bestaat, is een foto van hem en Dorbeck. De foto wordt ontwikkeld, maar er is niets te zien.
Titelverklaring.
De donkere kamer verwijst naar de kamer waarin de foto’s worden ontwikkeld. Het kan ook zijn dat met de donkere kamer een gevangeniscel wordt bedoeld.
Damocles was in de Griekse oudheid een hoveling van de tiran Dionysius. Damocles was een opschepper en vertelde Dionysius hoe jaloers iedereen wel niet op hem was. Dionysius bood Damocles op een dag een banket aan in zijn paleis. Eerst vond Damocles het fijn om een luxe leventje te leiden, maar toen merkte hij dat Dionysius boven zijn hoofd een zwaard aan paardenhaar had opgehangen. Dit was om het gevaar te laten zien, waardoor iemand die gelukkig en machtig is door bedreigd word.
De uitdrukking luidt: ‘Het zwaard van Damocles hangt hem/haar boven het hoofd’.
In het boek is Dorbeck de dreiging. Doordat osewoudt hem heeft ontmoet is hij dingen gaan doen die hij voor de ontmoeting met Dorbeck nooit gedaan zou hebben. Door Dorbeck beland Osewoudt in de cel, want hij is de enige die zijn onschuld kan bewijzen maar hij is spoorloos verdwenen. Een gevangeniscel is een donkere kamer en in die gevangeniscel zou eigenlijk Dorbeck moeten zitten. Vandaar de naam De Donkere Kamer van Damocles.
Lofrede.
Wanneer je in het boek begint merk je gelijk dat Hermans een negatief beeld van Osewoudt schetst. Osewoudt is lelijk, heeft geen gezichtshaar, klein en getrouwd met zijn afgrijselijke zevenjaar oudere nicht en zijn moeder heeft zijn vader vermoord. Zijn leven staat eigenlijk al vast, hij werkt in de sigarenwinkel van zijn vader, zorgt voor zijn mentaal zieke moeder en heeft een vrouw. Wanneer de oorlog uitbreekt verdwijnt het negatieve zelfbeeld door een Engelse officier, genaamd Dorbeck. Dorbeck is de verbeterde versie van Osewoudt. Door de opdrachten die Osewoudt van af dat moment krijgt van Dorbeck, word hij een heel ander persoon.
Het boek laat zien dat niemand te vertrouwen is. Hier kom je gedurende het lezen van het boek achter. Osewoudt doet alles voor Dorbeck zonder dat hij er over nadenkt, maar wanneer hij Dorbeck het hardste nodig heeft is hij spoorloos verdwenen.
Hermans beschrijft de personages en gebeurtenissen op een bijzondere manier. Hij vergelijkt de eigenschappen van zijn personages op een aparte, maar toch goede manier.
Door deze schrijfwijze van Hermans kun je goed zien hoe Osewoudt is. Zijn negatieve zelfbeeld is heel duidelijk beschreven. Het zorgt er ook voor dat je tijdens het lezen alles voor je ziet, doordat het in de puntjes beschreven is.
Ondanks het moeilijke taalgebruik is het boek toch gemakkelijk te lezen. Dit komt door de schrijfwijze van Hermans. Het verhaal geeft de chaos van de oorlog goed weer. Het laat zien dat de leden van het verzet niet altijd de vaderlandse helden zijn die je verwacht. De Duitsers, die beschouwd worden als de slechteriken van de Tweede Wereldoorlog, krijgen van Hermans menselijke, sympathieke trekjes.
zondag 8 maart 2015
Slaapzacht, Johnny Idaho
Recensie 1:
Illustratie Siegfried Woldhek
De hoofdpersoon in Auke Hulsts nieuwe roman is de wereld die Archipel heet. Dat heeft gevolgen.
Hoe vaak komt het voor dat een literaire roman een topografische kaart bevat van de daarin uitgebeelde wereld? Dat zie je eerder bij fantasy, bij schrijvers als Tolkien of George R.R. Martin (Game of Thrones) die hele wereldrijken verzinnen waarin Goed en Kwaad elkaar naar de strot vliegen. Het aardige is dat op de twee binnenflappen van Auke Hulsts nieuwe roman Slaap zacht, Johnny Idaho een kaart prijkt die erg vertrouwd aandoet. Het heeft bij een eerste, vluchtige blik veel van het stratenplan van Manhattan. Alleen bestaat Hulsts kaart uit vier zones gescheiden door water. Tezamen vormen ze een eilandenrijk in de Stille Zee, genaamd Archipel. Gemeten naar omvang is ‘Downside’ het grootst, daar huizen de sloebers, de minvermogenden – in bovenbazenjargon. Het kleinste eiland heet ‘Midlevel’, daar woont de middenklasse. Dan is er nog een groot eiland geheten ‘Upside’, voor de rijkaards. Een bijna geheel groen eiland, met summiere wegen en gebouwen, is genaamd ‘Executive’, daar genieten de superrijken van het goede leven.
Voor de goede orde: deze inhoudelijke informatie staat niet op de kaart, die haal ik uit Hulsts roman. Wel had ik een en ander kunnen opmaken uit de namen van pleinen, parken en stations, die ondermeer vernoemd zijn naar Rothschild, Zuckerberg, Milton Friedman, Friedrich Hayek, Pinochet en ónze lachgrage Gerrit Zalm. De maatschappijkritiek giert je bij Hulst dus al tegemoet voordat de eerste bladzij gelezen is. En ja, de Archipel is gesticht door een conglomeraat van multinationals, die in de nabije toekomst waarin Slaap zacht, Johnny Idaho speelt, meer de dienst uitmaken dan staten.
Voor de goede orde: deze inhoudelijke informatie staat niet op de kaart, die haal ik uit Hulsts roman. Wel had ik een en ander kunnen opmaken uit de namen van pleinen, parken en stations, die ondermeer vernoemd zijn naar Rothschild, Zuckerberg, Milton Friedman, Friedrich Hayek, Pinochet en ónze lachgrage Gerrit Zalm. De maatschappijkritiek giert je bij Hulst dus al tegemoet voordat de eerste bladzij gelezen is. En ja, de Archipel is gesticht door een conglomeraat van multinationals, die in de nabije toekomst waarin Slaap zacht, Johnny Idaho speelt, meer de dienst uitmaken dan staten.

Een geheel eigen wereld
Toch raakte ik vertederd door die kaart, omdat het iets jongensachtigs heeft om te fröbelen met oude kaarten en atlassen, om de wereld aldus te herscheppen naar eigen inzichten. Datzelfde kleeft de stukken aan die Auke Hulst (1975) in NRC Handelsblad schrijft; hij put daarin uit een geheel eigen wereld, (terecht) onbelemmerd door de vraag of iets dat hem fascineert high of low culture is – zijn Fundgrube is meestal Amerikaans. Met groot enthousiasme en kennis van zaken kan hij bijvoorbeeld over science fiction schrijven, een genre dat hem in zoekende jaren mede heeft gevormd.
Dezelfde vertrouwdheid en vervreemding als bij de landkaart heeft de wereld die Hulst in zijn roman afschildert. Het is een futuristische wereld, maar geen onvoorstelbare. Goed, een van de drie hoofdpersonen draagt ‘weblenzen’ waarmee ze digitaal toegang heeft tot gegevens, maar anderen ook tot haar. Het ‘Oog’ houdt bij Hulst iedereen in de gaten, zoals Big Brother dat deed in George Orwells dystopie 1984. Zeker, er zit maatschappijkritiek in Hulsts toekomstschets, vooral met betrekking tot de belangen van de ongebreideld machtige megabedrijven, maar het geschetste toekomstbeeld bevat niet slechts akelige kenmerken. Fascinatie wint het bij hem, en leidt tot een dubbelzinnig portret van de nabije wereld van morgen. Waarom ook niet? Want hoe ver is zo’n hulstiaanse vinding als ‘weblenzen’ verwijderd van onze tijd waarin technologische vooruitgang de mogelijkheid tot privacy indamt? Denk maar aan Google Glass. De wereld die Hulst optrekt is onmiskenbaar nieuw, maar toch lees ik Slaap zacht, Johnny Idaho niet als pure science fiction. Het is eerder een uitvergrote spiegel van technologische vernieuwing die zich nu onafwendbaar aandient. En ook van de huidige popcultuur. Ergens hangt aan een muur een poster van de bij adolescenten gevierde kindertekenfilm Despicable Me, ik bedoel maar.
Slaap zacht, Johnny Idaho is een plotgedreven roman met drie hoofdpersonen, voor wie Hulst veel ruimte heeft uitgetrokken. De titelheld Johnny Idaho is een Amerikaanse tiener uit de Midwest, met Indiaans bloed. Halverwege de roman komen we erachter dat hij een aanslag door Al-Qaida op een gebouw in Denver heeft overleefd en wraakbehoefte drijft hem naar de Archipel. Officieel is dit zwaar verliteratuurde manneke dat almaar citeert en literair alludeert (Melville! Ahab!) niet meer in leven, want na de aanslag is hij gewist uit de databases dezer wereld. Dan hebben we nog de doodzieke Nederlandse CEO Willem Gerson, een vijftiger die de onderzoeksgroep van de Japanse biomedica Hatsu Hamada (de derde hoofdpersoon) financiert. De erotomane Hatsu moet een medicijn ontwikkelen tegen sterfelijkheid. Allemaal leuk en aardig bedacht, maar de eigenlijke hoofdpersoon in Hulsts roman is de wereld die Archipel heet. Dat heeft gevolgen.
Kunstige metaforen
Hulst is zo bezig geweest met het ontwerpen, het firmament en de aankleding daarvan dat de hoofdpersonen ondergeschikt raakten aan de compositie, die Hulsts nieuwe wereld moet stutten. Zijn eerdere romans wekten niet de indruk ontstaan te zijn via een schema, zoals ook zijn eerdere personages niet voor de voeten werden gelopen met een plot. Maar ook de taal vormt hier een hindernis om je te laten meeslepen door zijn personages.
Toch raakte ik vertederd door die kaart, omdat het iets jongensachtigs heeft om te fröbelen met oude kaarten en atlassen, om de wereld aldus te herscheppen naar eigen inzichten. Datzelfde kleeft de stukken aan die Auke Hulst (1975) in NRC Handelsblad schrijft; hij put daarin uit een geheel eigen wereld, (terecht) onbelemmerd door de vraag of iets dat hem fascineert high of low culture is – zijn Fundgrube is meestal Amerikaans. Met groot enthousiasme en kennis van zaken kan hij bijvoorbeeld over science fiction schrijven, een genre dat hem in zoekende jaren mede heeft gevormd.
Dezelfde vertrouwdheid en vervreemding als bij de landkaart heeft de wereld die Hulst in zijn roman afschildert. Het is een futuristische wereld, maar geen onvoorstelbare. Goed, een van de drie hoofdpersonen draagt ‘weblenzen’ waarmee ze digitaal toegang heeft tot gegevens, maar anderen ook tot haar. Het ‘Oog’ houdt bij Hulst iedereen in de gaten, zoals Big Brother dat deed in George Orwells dystopie 1984. Zeker, er zit maatschappijkritiek in Hulsts toekomstschets, vooral met betrekking tot de belangen van de ongebreideld machtige megabedrijven, maar het geschetste toekomstbeeld bevat niet slechts akelige kenmerken. Fascinatie wint het bij hem, en leidt tot een dubbelzinnig portret van de nabije wereld van morgen. Waarom ook niet? Want hoe ver is zo’n hulstiaanse vinding als ‘weblenzen’ verwijderd van onze tijd waarin technologische vooruitgang de mogelijkheid tot privacy indamt? Denk maar aan Google Glass. De wereld die Hulst optrekt is onmiskenbaar nieuw, maar toch lees ik Slaap zacht, Johnny Idaho niet als pure science fiction. Het is eerder een uitvergrote spiegel van technologische vernieuwing die zich nu onafwendbaar aandient. En ook van de huidige popcultuur. Ergens hangt aan een muur een poster van de bij adolescenten gevierde kindertekenfilm Despicable Me, ik bedoel maar.
Slaap zacht, Johnny Idaho is een plotgedreven roman met drie hoofdpersonen, voor wie Hulst veel ruimte heeft uitgetrokken. De titelheld Johnny Idaho is een Amerikaanse tiener uit de Midwest, met Indiaans bloed. Halverwege de roman komen we erachter dat hij een aanslag door Al-Qaida op een gebouw in Denver heeft overleefd en wraakbehoefte drijft hem naar de Archipel. Officieel is dit zwaar verliteratuurde manneke dat almaar citeert en literair alludeert (Melville! Ahab!) niet meer in leven, want na de aanslag is hij gewist uit de databases dezer wereld. Dan hebben we nog de doodzieke Nederlandse CEO Willem Gerson, een vijftiger die de onderzoeksgroep van de Japanse biomedica Hatsu Hamada (de derde hoofdpersoon) financiert. De erotomane Hatsu moet een medicijn ontwikkelen tegen sterfelijkheid. Allemaal leuk en aardig bedacht, maar de eigenlijke hoofdpersoon in Hulsts roman is de wereld die Archipel heet. Dat heeft gevolgen.
Kunstige metaforen
Hulst is zo bezig geweest met het ontwerpen, het firmament en de aankleding daarvan dat de hoofdpersonen ondergeschikt raakten aan de compositie, die Hulsts nieuwe wereld moet stutten. Zijn eerdere romans wekten niet de indruk ontstaan te zijn via een schema, zoals ook zijn eerdere personages niet voor de voeten werden gelopen met een plot. Maar ook de taal vormt hier een hindernis om je te laten meeslepen door zijn personages.

Hulst kan schrijven, laat daarover geen misverstand bestaan. Maar regelmatig gebruikt hij termen of kunstige metaforen (bijvoorbeeld ‘wormlijn’ voor metro) die niet de belevingswereld van een personage verhevigen, maar die daar juist van afleiden en nadrukkelijk wijzen op het futuristische decor: de wereld van Archipel. Het decor wordt zo de eigenlijke hoofdpersoon. Bovendien is het effect van die aldus ingezette taal dat Slaap zacht, Johnny Idaho voor de lezer te weinig ademt, te gecondenseerd aandoet. Dat zou naar Hulsts bedoeling kunnen zijn, want dat effect is iconisch voor een wereld zonder privacy, waarin altijd rekening moet worden gehouden met het Oog, een onveilige, drukke wereld die noopt tot ononderbroken concentratie en haaks staat op rust.
Maar toch. Mijn ongemak met veel literatuur waarin de toekomst wordt geschetst is dat de nadruk daarin op technologie en wetenschap nogal eens ten koste gaat van de psychologie, waardoor de vraag rijst waarom gekozen is voor de romanvorm en niet voor bijvoorbeeld een essay, waarin de ideeënrijkdom over de toekomst nog beter kan flonkeren. Alleen aandacht voor de menselijke maat in zo’n posthumane wereld rechtvaardigt de romanvorm. Hulst doet dat bij één personage uitstekend, de Japanse Hatsu. De anderen steken bleek (Gerson) of zelfs cerebraal (Johnny Idaho) bij haar af. Wat mij betreft had Hulst zijn krachtige, menselijke, al te menselijke personage Hatsu een mandaat moeten geven. Met alle ingrijpende gevolgen van dien voor de wereld waarin zij vertoeft, voor de romancompositie, voor het schema – voor al die factoren die haar literair vervoerende stem nu helaas zo beteugelen.
Recensie 2:
Warenar
Het verhaal begint met een proloog waarin Mildheid vertelt dat Gierigheid het huis uit moet en dat het afgelopen moet zijn met het geheimzinnige gedoe en wantrouwen om de pot van Warenar. De pot beheerst Warenars leven, hij is achterdochtig omdat hij bang is dat de pot ieder moment gestolen kan worden en alle mensen vinden hem een dwaas. Doordat mildheid gierigheid overwint komt er een wending in het verhaal en stopt het gedoe om de pot goud. Warenar komt langzaam maar zeker tot het inzicht dat het geen zin meer heeft om de pot te verstoppen. Mildheid overwint gierigheid en het verhaal loopt goed af.
Het stuk draait om de strijd tussen mildheid en gierigheid en wie uiteindelijk zal overwinnen. In het begin is Warenar een gierige man en draait zijn hele leven om het beschermen van de pot goud. Totdat hij tot het inzicht komt dat de pot met goud hem alleen maar leed heeft opgeleverd. Hij verandert van een gierige, wantrouwende man, in een gulle, vertrouwende man. Mildheid wint van gierigheid.
Het toneelstuk hoort bij de Renaissance en is geschreven door P.C. Hooft. Hooft word ook wel de meest karakteristieke vertegenwoordiger van de Renaissance genoemd. In deze nieuwe stroming werd de literatuur een stuk diepzinniger en kwamen in het taalgebruik woordspelingen en dubbelzinnigheden voor. De schrijver probeerde de lezer niet alleen te vermaken maar ook iets te leren. Dat is ook terug te zien in dit verhaal. Het is duidelijk te merken dat de schrijver de lezer iets wilt bijbrengen. Het hele verhaal draait namelijk om mildheid of gierigheid. Kies je ervoor om als een wantrouwende gierigaard door het leven te gaan of laat je het los en word mild en gaat mensen vertrouwen? Warenar veranderd van een wantrouwende man in een milde man en hiermee laat hij dus zien dat iemand kan veranderen. Door het inzicht te krijgen, kan een persoon veranderen. Het einde laat dan ook goed zien dat de schrijver de lezer iets wilt bijbrengen.
Ook de woordspelingen zijn terug te vinden in sommige stukken van het verhaal. Een voorbeeld is de zin: ’Hoe gaetse voort, as ien luys op ien terighe huyck’ Er word eigenlijk gezegd: ’O, ze is zo traag als een luis op een met teer besmeurde jas.
Het verhaal hoort bij de blijspelen. Het is namelijk in spreektaal geschreven, het verhaal is goed te begrijpen en het loopt goed af. Een andere functie van het blijspel was het voorhouden van een spiegel. Hooft laat in dit stuk zien wat hebzucht met een mens kan doen en hoe het iemands leven kan beheersen. Zijn doel was de mensen normen en waarden van goed gedrag aan te leren. Het verhaal laat de fouten en gebreken van mensen zien, er zat een moraal in.
Fidessa
Fidessa vertelt het verhaal van de onschuldige nimf Fidessa die verliefd word op de ridder Sans-Joye. Het is echter zo dat mensen en nimfen te verschillend zijn om een relatie met elkaar aan te kunnen gaan. Fidessa is het hier niet mee eens en past zichzelf aan om bij Sans-joye te kunnen zijn met alle gevolgen van dien.
Couperus schreef Fidessa in 1899 na zijn eerste roman Eline Vere. Net nadat het verscheen, werd het boek erg gewaardeerd maar later vond men de taal te symbolistisch en poëtisch.
Over het taalgebruik gesproken, Couperus geeft in het boek een uitvoerige beschrijving van de natuur en de gebeurtenissen. Zo begint hij al met een gedetailleerde beschrijving van het bos en de nimfenweide. Couperus schrijft dit verhaal op een poëtische wijze en gebruikt daarbij veel woorden vanuit het oud Nederlands. Zo spreekt hij bijvoorbeeld over een ’opake duisternis en gebruikt hij werkwoorden als uitkrinkelen, die in het dagelijkse leven niet meer gebruikt worden. Verder zit het verhaal vol symboliek. Zo zijn alle mensen in het verhaal geharnast en alle nimfen naakt. Dit zou kunnen betekenen dat alle mensen hun lasten met zich meedragen en in zekere zin gebukt gaan onder de verplichtingen, terwijl de nimfen vrij zijn van lasten en daardoor rustig kunnen rond fladderen. Dit is de duidelijke tegenstelling tussen de nimfen en de mensen.
Maar dit is niet de enige tegenstelling die op te merken is in het boek. In het begin word er gesproken van het donkere bos waar Fidessa doorheen gaat als zij op de eenhoorn zit. Ze is bang voor de eenhoorn en ze is bang voor het bos. Terwijl aan het einde van het boek juist gesproken word over een lichtwoud en de eenhoorn vergezelt Fidessa en Sans-joye dan op weg naar het paradijs. De eenhoorn is nu tam en Fidessa is niet langer bang voor hem. Je zou het ook nog kunnen zien dat er aan het begin wordt gesproken over de hel en aan het einde over de hemel.
Wat erg opvallend is zijn de overeenkomsten tussen dit verhaal en de kleine zeemeermin die geschreven door Hans Christian Andersen. Ook hier wil Ariël haar leven opgeven om bij haar geliefde te zijn. Ze wilt namelijk haar vin in ruilen voor benen zodat ze met de mensen kan leven. Hier is het niet de vin die ingeruild word, maar de nimf geeft haar naaktheid op en word omgepantserd zodat ze kan leven met Sans-joye in de stad.
Beide dames hebben zussen die graag willen dat ze weer terug komen naar hun eigen wereld, alleen werkt dit tevergeefs.
Fidessa is een sprookje, dit is vooral te merken aan het symbolistische taalgebruik. Ook is er sprake van mythologieën, mysterieuze wezens en fantasieën. Zo speelt bijvoorbeeld de eenhoorn een grote rol in het verhaal. Eenhoorns komen al duizenden jaren voor in de Europese mythologie. En natuurlijk Fidessa zelf die een nimf is. Een nimf is een Griekse halfgodin die in de natuur leeft en vaak gebonden is aan een bepaalde plek.
De Hollandsche Spectator
Wat zijn spectatoriale geschriften?
Spectators waren tijdschriften die vanuit Engeland naar Nederland kwamen. De tijdschriften bestonden uit een combinatie van verhalen, nieuws, meningen en kritiek op de maatschappij. In de menige artikelen bespotte de schrijver de samenleving waarin hij leefde en lokte discussie uit over gevoelige onderwerpen. In de tijdschriften werden ook verscheidene brieven gepubliceerd. Justus van Effen richte in 1731 de Hollandsche spectator op.
Kobus en Agnietje
In 1731 schreef van Effen zijn beroemde novelle: Kobus en Agnietje. Dit verhaal werd in de Hollandsche Spectator gepubliceerd.
In het verhaal komt Kobus Agnietje tegen, die voor haar deur op haar moeder staat te wachten Kobus verklaart haar de liefde, waarna Agnietje hem wegstuurt. Later komt Kobus terug met zijn zusje, zij wordt goed bevriend met Agnietje. Hierdoor zal Kobus Agnietje vaker zien. Uiteindelijke groeit de liefde tussen hun. Ze willen trouwen, maar Kobus staat er financieel beter voor dan Agnietje. Dit leidt tot onrust en het huwelijk wordt niet geaccepteerd.
In dit verhaal is goed terug te zien dat van Effen in zijn tijdschrift ongebruikelijk onderwerpen aansnijd en daarmee vele mensen beledigd of verbaasd. Hij gaat tegen de normale gebruiken in. En die gedachtegang past perfect in de verlichting. Van Effen begon kritiek te leveren op dingen waar hij het niet mee eens was, zoals bijvoorbeeld de kwestie van status. Doordat hij dit gevoelige onderwerpen aansneed in zijn tijdschrift lokte hij de discussie uit en dat was precies zijn doel. Hierdoor gingen namelijk meer mensen nadenken over of hoe het er nu aan toe gaat wel de juiste manier is.
Ingezonden brief
In nummer 162 van De Hollandsche Spectator publiceerde van Effen een ingezonden brief over het begraven van overleden mensen in de kerk. Op dat moment was er een grote discussie gaande over dat onderwerp.
In de brief werd verteld dat het begraven van mensen in de kerk misbuik was omdat dit niet zorgvuldig genoeg gebeurde. De kerken raakten overvol en door het herhaald optillen van de stenen verzakte de vloer en sloten niet alle grafstenen even goed aan. Het gevolg was dat er in de kerk regelmatig een enorme stank hing en er snel ziektes konden ontstaan door gebrek aan hygiëne.
Aan dit bericht kun je zien dat de spectators bedoeld waren om op dat moment heersende maatschappelijke problemen aan te snijden. Het doel van dit artikel was om een discussie uit te lokken, zodat het probleem opgelost zou worden. In de tijdschriften konden mensen dus hun mening laten horen via de ingezonden brieven.
Ook is aan deze brief duidelijk te merken dat de verlichting een grotere rol begon te spelen in het leven van de mensen. De mens kreeg namelijk steeds meer het gevoel om zijn mening publiekelijk te uiten. De mensen werden kritischer en verstandiger en begonnen na te denken over zaken. Ze ontdekte dat ze het niet altijd eens waren met de gang van zaken en begonnen dat steeds meer te uiten. Deze brief is daar een perfect voorbeeld van. De man was het absoluut niet eens met het begraven in de kerk, aangezien dit veel problemen opleverde. In plaats van zijn mond er over te houden, schreef hij een brief met daarin kritisch commentaar op de gang van zaken.
Abonneren op:
Posts (Atom)